Zo af en toe verschijnt er nog een nieuwe recensie van ‘Gevormd uit sterrenstof’, zoals deze maand in Opbouw, het opinieblad van de Nederlands Gereformeerde kerken.
De recensie, geschreven door dr. ing. Rolie Barth (die na ruim dertig jaar kernfusieonderzoek in 2004 predikant in de NGK werd), is positief kritisch. Positief, omdat het boek ‘de handschoen oppakt’ waar het het geloof/wetenschap debat betreft. Kritisch, onder meer over de grote rol die toeval speelt in een evolutionaire schepping en het probleem van de dood voor de zondeval.
Op dat laatste probleem ben ik redelijk uitvoerig ingegaan in ‘Sterrenstof’, en je kunt het met mijn interpretatie eens of oneens zijn. De rol van het toeval in de evolutie als scheppingsmethode ligt anders. Blijkbaar komt dit punt toch niet goed over, dus leg ik mijn idee hierover nog eens kort uit.
In de recente post over ‘God én Darwin’ heb ik hier ook al kort aandacht aan besteed. Is evolutie een toevalsproces? Ja, in de zin dat het voor ons mensen lastig te voorspellen is. Ja, in de zin dat het niet gestuurd wordt door een actieve ontwerper (‘zo, en dan zorg ik nu dat er een Tiktaalik ontstaat, die dan weer tot landdier kan evolueren…’).
Is het toeval in de zin dat de mens een ‘schitterend ongeluk’ is? Nee, dat geloof ik niet. Evolutie zou wel eens een richting kunnen hebben die ingegeven wordt door de natuurwetten. Ik ga er vanuit dat God die natuurwetten heeft vastgelegd. Binnen die natuurwetten was het wellicht onvermijdelijk dat er een bewust wezen ontstond dat een relatie kon aangaan met God. Deze redenering is overigens afkomstig van de Britse paleontoloog Simon Conway Morris.
Hoe werkt zoiets dan? De loop van een rivier is net zo goed een combinatie van toeval en natuurwetten. Een rivier zal het laagste punt zoeken, maar een toevallige gebeurtenis (een aardverschuiving, erosieprocessen veroorzaakt door de stroming) kunnen het pad van de rivier verleggen. Waar de rivier exact loopt, is toeval. Het einddoel (naar beneden!) is onvermijdelijk.
God heeft het einddoel van de evolutie voorzien (een wezen dat met Hem in contact kon komen), terwijl de weg daarheen aan toevallige processen onderworpen was. Dit geeft de mens een aparte plaats: zowel ‘kroon op de schepping’ als onderdeel van een – ten diepste doelloos – evolutionair proces. Dat lijken twee tegengestelde uitkomsten, maar naar mijn idee is deze paradox het gevolg van ons beperkte vermogen de grote verbanden te zien. Het enkele feit dat wij als 21e eeuwse mensen iets niet vatten, betekent nog niet dat het niet kan.
De recensie uit Opbouw staat overigens (nog?) niet online. Er is wel een geluidsbestand beschikbaar, waarop het blad voor blinden en slechtzienden wordt voorgelezen. De recensie wordt ook voorgelezen.
René,
Ik zie in jouw lezing van toeval en noodzakelijkheid een aantal problemen, die ik hieronder even snel weergeef.
Ten eerste: beland je hier niet in een totaal deterministisch wereldbeeld? Je analogie van de rivier die naar beneden loopt is leuk, maar ik begrijp niet goed hoe ik dat in verband moet brengen met evolutie en de mens als noodzakelijke uitkomst. Het gaat immers niet om een mensachtig wezen (daar zou iemand als Simon Conway Morris nog wel achter kunnen staan), maar om de mens zoals we die nu kennen. Wat is die mens? Ieder mens is verschillend, dus wat is dan precies datgene dat de mens tot mens maakt? Wat is de essentie van menszijn, waar de natuurwetten naartoe gestuurd hebben? Is die de noodzakelijke louter uitkomst van de natuurwetten? En hoe werkt dat dan? Is er dan wel werkelijk sprake van toeval, of is er dan als het ware gemorreld aan de dobbelstenen zodat ze, hoe ze ook vallen, altijd de gewenste uitkomst geven?
Ten tweede: beland je niet bij een deïsme? Immers, bij jou lijkt God geen enkele invloed te hebben, behalve bij het grondvesten van de natuurwetten. Maar als die natuurwetten eenmaal werken, dan loopt de rest vanzelf. God hoeft na de Planck-tijd, dus wanneer de natuurlijke wetmatigheden zoals we die nu kennen ontstaat, niet meer in te grijpen of te handelen, want ook met wat speling (toeval) staat de uitkomst (de mens) bij voorbaat al vast. Dit is deïsme en geen theïsme (waar jij naar lijkt te neigen). Tenzij je zegt dat God af en toe wat moet bijsturen, maar dan val je weer in de valkuil van ID.
Een derde punt zou nog je ontologische interpretatie van natuurwetten kunnen zijn. In de huidige wetenschapsfilosofie worden natuurwetten als menselijke constructies gezien die statistische regelmatigheden in de natuur weergeven. Maar ik zal je daar niet verder mee lastig vallen.
René,
Stug dóórredeneren en observeren en je ziet wel waar je uitkomt en wat je achterlaat.
Roeland
Taede, dat zijn goede vragen. Ik ga er heel kort op in (nog een berg werk weg te werken voor ik later deze week op vakantie ga).
Deterministisch: nee, want er zit zeker een toevalsfactor bij. De claim van Conway Morris is, dat het onvermijdelijk lijkt dat evolutie (onder aardse omstandigheden, of breder: in dit universum) een bewust wezen oplevert. Dat had geen homo sapiens hoeven zijn, maar wel een wezen dat er sterk op lijkt, met camera-ogen, bijvoorbeeld. Wat de mens tot mens maakt (naar Gods beeld nog wel) is het vermogen tot interactie met de Schepper. Niet of die mens vijf vingers heeft, of zes, of drie. Dan kan je verder gaan fijnslijpen en je afvragen of een zwaar geestelijk gehandicapte homo sapiens dan mens is, maar dat is m.i. een compleet andere discussie.
Deïsme/theïsme: dat is inderdaad een punt, ik bemerk dat mijn stellingname op het terrein van schepping/evolutie soms deïstisch lijkt. Voor alle duidelijkheid; ik neig niet naar het theïsme, ik ben voluit theïst, een evangelisch-charismatisch christen. Ik geloof dat God kan ingrijpen in de wereld. Alleen: ik denk dat Hij de wereld een grote mate van autonomie heeft meegegeven. Ik blijft terugverwijzen naar psalm 139, waar zowel een sterk determinisme (alle dagen van mijn leven zijn bij God bekend) als een vrije wil (toets mijn wegen) in zit.
Ik sluit ook aan bij wat Cees Dekker in Nijkerk zei: God onderhoudt de Schepping. Psalm 104 zegt dat God het gras doet ontspruiten. Dat geloof ik oprecht. Maar ik weet ook, dat gras groeit volgens een genetisch programma, met behulp van zonlicht, water en kooldioxide. We moeten God niet alleen een rol geven in het buitengewone, maar ook in het gewone. Anders gezegd: we moeten God niet beperken tot de gaten, maar eren voor alles.
Mijn standaardrepliek bij vragen op dit terrein is: het is mijn overtuiging dat als God ook maar een moment stopt met aan zijn schepping te denken, deze uiteenvalt.
Wat de ontologische interpretatie van de natuurwetten betreft: ik weet niet helemaal welk punt je wilt maken, natuurlijk zijn natuurwetten menselijke constructen, maar het zijn nuttige (ik zou zelfs zeggen noodzakelijke) termen om over de werkelijkheid om ons heen te spreken in deze discussie.